Kerstvrede in oorlogstijd

Het was tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog. In het oosten
van Duitsland waren de Russische troepen ver doorgedrongen. Kort
voor Kerstmis 1944 waren de Duitsers in het westen nog een wanhopig
tegenoffensief begonnen: de slag in de Ardennen. Er werd hevig
gestreden in de bossen van de noordelijke uitlopers van de Eifel. Een
inwoner van Aken, een stad die erg te lijden had onder
bombardementen, had zijn vrouw en zijn twaalfjarige zoon
ondergebracht in een jacht hut midden in de bossen. Het was de avond
voor Kerstmis. De vrouw en de jongen zaten samen stil in de hut bij het
licht van een paar kaarsen. Hoe anders was deze avond dan Kerstmis
in vroegere jaren! Plotseling werd er op de deur geklopt. Met bevend
hart deed de vrouw open. Daar stonden drie Amerikaanse soldaten die
van hun troepenonderdeel waren afgesneden. Eén van hen was
gewond en bloedde hevig. De mannen waren gewapend en hadden
zich ook zo naar binnen kunnen dringen. Maar ze bleven stil staan,
bewogen zich niet en smeekten met hun ogen. Een gesprek was
moeilijk, want moeder en zoon verstonden geen Engels. In gebroken
Frans konden ze samen spreken. Frau Müller wenkte de drie mannen
binnen te komen. Ze wist dat dat gevaarlijk was. De Amerikanen waren
immers vijanden. Maar Frau Müller was een christin en in haar hart
was de liefde van Christus. De gewonde soldaat werd op het bed van
de jongen gelegd en verzorgd. Hans, de jongen, wreef met sneeuw de
blauw bevroren voeten van de mannen. Drie dagen lang hadden ze al
rondgedwaald in de bossen op zoek naar de Amerikanen en op hun
hoede voor de Duitsers. Al gauw beschouwde de moederlijke Duitse
vrouw de vreemden als grote jongens, die wat hun leeftijd betreft haar
eigen zonen hadden kunnen zijn. Ze had nog een vette haan, die ze
eigenlijk tot Nieuwjaar had willen bewaren in de hoop dat haar man
dan met een kort verlof thuis zou zijn. Nu werd de haan geslacht en
vrijwillig voor de vijanden opgeofferd. Al gauw hing er een heerlijke
lucht van gebraden haan in de kamer. Opeens werd er weer op de deur
geklopt. In de verwachting nog meer verdwaalde Amerikanen te zien,
deed de twaalfjarige Hans zonder aarzelen de deur van de hut open.

Buiten stonden vier mannen in uniform: Duitsers! Moeder en zoon
stonden eerst verstijfd van schrik. Er was immers de harde wet: wie
vijandelijke soldaten herbergt, pleegt landverraad. Ze konden allemaal
wel doodgeschoten worden. Maar de moeder herstelde zich snel. Haar
gezicht was bleek, maar haar stem was rustig toen ze zei: ‘Gezegend
Kerstmis!’ De soldaten beantwoordden de groet. Ze legden uit dat ze
de weg naar hun legereenheid verloren hadden en vroegen beleefd of
ze in de hut mochten overnachten. ‘Natuurlijk mag dat,’ zei de vrouw,
‘kom maar binnen. U kunt zo dadelijk aanzitten aan onze kerstmaaltijd,
waarbij nóg drie onverwachte gasten zijn. Maar u moet hen wel zonder
meer als vrienden beschouwen.’ De leider van de Duitsers was een
onderofficier. Hij vroeg bars: ‘Hebt u Amerikanen in huis?’ De moeder
keek hem recht in de ogen en zei: ‘Het is kerstnacht en hier wordt niet
geschoten! Jullie zouden mijn zonen kunnen zijn en die daarbinnen
ook. Eén van hen is gewond en vecht voor zijn leven. Zijn beide
kameraden zijn hongerig en, net als jullie, doodmoe. In deze kerstnacht
denken we niet aan doden!’ De onderofficier staarde haar aan. Enkele
eindeloze seconden heerste er zwijgen. Toen, na een hernieuwd
liefdevol verzoek van de vrouw, legden de vier soldaten hun wapens
op de kist met houtblokken in de gang. Ook de ‘vijanden’ leverden hun
wapens in. Verlegen stonden de Duitsers en de Amerikanen schouder
aan schouder in de kleine kamer. Nu was de moederlijke vrouw in haar
element. Ze vonden allemaal een zitplaats: de twee Duitsers en de
twee Amerikanen op haar grote bed. Moeder Müller keek in haar
provisiekast en haalde alles tevoorschijn wat ze kon missen. Al gauw
was het kerstmaal klaar. Eén van de Duitse soldaten had nog een
roggebrood bij zich dat moeder Müller sneed. Toen ze allemaal om de
tafel zaten bij het schijnsel van de kaarsen, sprak moeder Müller het
gewone tafelgebed uit: ‘Kom, Here Jezus, wees onze Gast…’ Daarbij
schoten haar de tranen in de ogen. Ook de oorlogsmoede soldaten uit
de twee elkaar vijandige kampen waren ontroerd. Ze waren weer
jongens, allemaal ver van huis. Het was of ze bij hun moeder aan tafel
zaten op deze kerstavond. Het was dan ook heel vanzelfsprekend dat
één van de Duitsers, een student in de medicijnen, zich over de
wonden van de Amerikaanse soldaat boog voor een onderzoek. Allen
waren opgelucht toen hij in vloeiend Engels constateerde: ‘De wond is
gelukkig niet door de kou geïnfecteerd. De man heeft alleen veel bloed
verloren. Hij heeft nu rust nodig en versterkend voedsel.’ Het was
tegen middernacht toen de ‘vredesmaaltijd’ beëindigd was. Moeder
Müller nam haar gasten, behalve de rustig slapende gewonde Harry,
nog even mee naar de open deur. Ze keken in de heldere winternacht
op naar de sterrenhemel. ‘Kijk,’ wees de vrouw, ‘is het niet net de
kerstster?’ Prachtig straalde de Sirius, de helderste ster aan de hemel,
neer op het wonderlijke kleine gezelschap daar beneden. De oorlog
leek opeens heel ver en bijna vergeten. De privé wapenstilstand
duurde ook voort tot de morgen. De Duitsers en de Amerikanen gingen
nu gescheiden wegen. Harry kreeg het laatste ei van moeder Müller en
een slokje rode wijn. De anderen kregen een bord havermout. Van
twee stokken en een tafelkleed werd een draagbaar gemaakt voor de
gewonde. De onderofficier wees de Amerikanen op een kaart hoe ze
het beste hun troepenonderdeel konden terugvinden. Vlak voordat ze
weggingen gaf de gastvrouw de wapens terug. Ontroerd zei ze: ‘God
beware jullie allemaal en moge Hij jullie spoedig in vrede doen
terugkeren in jullie familiekring!’ De Duitsers en Amerikanen gaven
elkaar een hand en gingen in tegenovergestelde richting weg. Toen
moeder en zoon weer samen in de hut waren, haalde moeder de oud
familiebijbel tevoorschijn. De jongen zag hoe ze de Bijbel opsloeg bij
de kerstgeschiedenis. In de afgelopen nacht was er een stukje
werkelijkheid geworden van het woord dat de engel gesproken had:
vrede op aarde! Ook bij een ander vers bleef de vinger van de lezende
vrouw rusten: ‘En zij trokken langs een andere weg naar hun land
terug.’ Dat wordt gezegd van de wijzen uit het Oosten, die uit verre
landen gekomen waren om het kindje Jezus te huldigen. Zou er
misschien ook een andere, een nieuwe weg zijn die de Amerikaanse en
Duitse soldaten gingen, nadat zij deze bijzondere gebeurtenis met
elkaar beleefd hadden?